Stille zaterdag

zaterdag 16 april 2022
Aanvang: 22:00 uur
Dienst: Paaswake
Voorganger: Ley Bodden
Locatie: De Morgenster

Collectebestemming:


Downloaden audioDownloaden video

Stille zaterdag

De Paaswake is het feest van het licht en het feest van de vreugde om Jezus' verrijzenis.
Wij lezen een aantal verhalen uit de Bijbel, waaronder het eerste hoofdstuk van het boek Genesis. Het verhaal gaat over de schepping waarin telkens de woorden herhaald worden: 'En God zag dat het goed was.'
De evangelielezing uit Lucas 24 vertelt het verhaal over het nieuwe begin bij het lege graf: 'Waarom zoeken jullie de levende bij de doden?'

Aan het begin van de dienst wordt de paaskaars binnengedragen.
Symbool van de verrezen Heer die van nu af haar licht zal doen schijnen.
De paaskaars brandt iedere zondag bij de dienst, omdat iedere zondag een viering van Pasen is.

Ley Bodden.

 


 

LITURGIEDownload liturgie
  
Voorganger:Ley Bodden
Organist:Arie de Bruijn
M.m.v.:Wout de Korte, Pim Schipper en Rob Beindorff
Lector:Marian van den Bos en Danny Nispeling

 

De kerk is slechts gedeeltelijk verlicht, het is stil    

De Paaswake is het feest van het licht en het feest van de vreugde om Jezus' verrijzenis. Wij lezen een aantal verhalen uit de Bijbel, waaronder het eerste hoofdstuk van het boek Genesis. Het verhaal gaat over de schepping, waarin telkens de woorden herhaald worden: “En God zag dat het goed was”. De evangelielezing uit Lucas 24 vertelt het verhaal over het nieuwe begin bij het lege graf: “Waarom zoeken jullie de levende bij de doden?”.
Aan het begin van de dienst wordt de Paaskaars binnen gedragen. Symbool van de verrezen Heer die van nu af haar licht zal doen schijnen. De Paaskaars brandt iedere zondag bij de dienst, omdat iedere zondag een viering van Pasen is.

Lied van voorbereiding ~ Lied 598 (1e keer zangers; 2e keer allen)

Binnendragen Paaskaars

Openingswoorden

Aansteken Paaskaars en gebed

Paasjubelzang ~ Lied 595 (1e keer zangers; 2e keer allen)

Gebed

1e lezing ~ Genesis 1:1-2:2

1In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water.
3God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. 4God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; 5het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.
6God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’
7En zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven.
8Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.
9God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. 10Het droge noemde hij aarde, het samengestroomde water noemde hij zee. En God zag dat het goed was.
11God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. 12De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. 13Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.
14God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, 15en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. 16God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. 17Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, 18om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. 19Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.
20God zei: ‘Het water moet wemelen van levende wezens, en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen.’ 21En hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was.
22God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ 23Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.
24God zei: ‘De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt. En God zag dat het goed was.
26God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
28Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef ik de groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.

1Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid.
2Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte hij van het werk dat hij gedaan had.

Psalm 104: 1, 2, 9 en 10

Gebed

2e lezing ~ Exodus 14:15-15:1

15De HEER zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken. 16Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan, over droog land. 17Ik zal de Egyptenaren onverzettelijk maken zodat ze hen achterna gaan, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger, zijn wagens en zijn ruiters, ten val te brengen. 18De Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik in mijn majesteit de farao, met al zijn wagens en ruiters, ten val heb gebracht.’ 19De engel van God, die steeds voor het leger van de Israëlieten uit was gegaan, stelde zich nu achter hen op. Ook de wolkkolom die eerst voor hen uit ging stelde zich achter hen op, 20zodat hij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten kwam te staan. Aan de ene kant bracht de wolk duisternis, aan de andere kant verlichtte de vuurzuil de nacht. Die hele nacht konden de legers niet bij elkaar komen. 21Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HEER liet de zee terugwijken door gedurende de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien. Hij veranderde de zee in droog land. Het water spleet, 22en zo konden de Israëlieten dwars door de zee gaan, over droog land; rechts en links van hen rees het water op als een muur. 23De Egyptenaren achtervolgden hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters gingen achter hen aan de zee in.
24Maar in de morgenwake keek de HEER vanuit de vuurzuil en de wolkkolom neer op het Egyptische leger en zaaide paniek onder hen. 25Hij liet de wielen van de wagens vastlopen, zodat de Egyptenaren de grootste moeite hadden om vooruit te komen. ‘Laten we vluchten!’ riepen ze. ‘De HEER steunt de Israëlieten, hij strijdt tegen ons!’
26De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over de Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ 27Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. De Egyptenaren vluchtten het water tegemoet, de HEER dreef hen regelrecht de golven in. 28Het terugstromende water overspoelde het hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden waren; niet een van hen bleef in leven.
29Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land, terwijl rechts en links van hen het water als een muur omhoogrees. 30-31Zo redde de HEER de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren. Toen ze de Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen en het tot hen doordrong hoe krachtig de HEER tegen Egypte was opgetreden, kregen ze ontzag voor de HEERen stelden ze hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes.

1Toen zong Mozes, samen met de Israëlieten, dit lied ter ere van de HEER: ‘Ik wil zingen voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot!

Lied 350: 1, 2, 3 en 4 (1 2n 3 zangers, 2 en 4 allen)

Gebed

3e lezing ~ Jesaja 54:5-14

5Want je maker neemt je tot vrouw,
HEER van de hemelse machten is zijn naam.
De Heilige van Israël zal je bevrijder zijn,
men noemt hem God van de hele aarde.
6Je was een verlaten, wanhopige vrouw
toen de HEER je terugriep.
Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.
7Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
8Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende liefde,
zegt de HEER, die je vrijkoopt.
9Dit is voor mij als bij de vloed van Noach:
zoals ik heb gezworen dat het water van Noach
nooit meer de aarde zou overspoelen,
zo zweer ik dat mijn toorn jou niet meer treft
en dat ik je nooit meer bedreig.
10Al zouden de bergen wijken
en de heuvels wankelen,
mijn liefde zal nooit meer van jou wijken
en mijn vredesverbond is onwankelbaar
– zegt de HEER, die zich over je ontfermt.
11Ongelukkige, zo opgejaagd en ongetroost.
Met fijne leem zal ik je stenen inleggen,
op saffier zal ik je grondvesten.
12Ik maak je torens van robijn,
je poorten van beril,
je muren van kostbare edelstenen.
13Al je kinderen worden onderricht door de HEER,
rust en vrede zal hun ten deel vallen;
14gerechtigheid zal je fundament zijn.
Je zult niets meer te vrezen hebben:
onderdrukking zal je niet bereiken,
voor terreur blijf je gevrijwaard.

Psalm 30: 1, 2 en 5

Gebed

4e lezing ~ Romeinen 6:3-11

3Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood? 4We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden. 5Als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding. 6Immers, we weten dat ons oude bestaan met hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven: we mochten niet langer slaven van de zonde zijn. 7Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8Wanneer wij met Christus zijn gestorven, geloven we dat we ook met hem zullen leven, 9omdat we weten dat hij, die uit de dood is opgewekt, niet meer sterft. De dood heeft geen macht meer over hem. 10Hij is gestorven om een einde te maken aan de zonde, voor eens en altijd; en nu hij leeft, leeft hij voor God. 11Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God.

Psalm 118: 1, 5, 8 en 9 (1 wisselzang, 5 allen, 8 zangers en 9 allen)

Gebed

5e lezing ~ Lucas 24:1-12

1Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. 2Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, 3en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. 4Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. 5Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? 6Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: 7de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’ 8Toen herinnerden ze zich zijn woorden. 9Ze keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd. 10De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, 11maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet. 12Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.

Lied 632: 1, 2 en 3

Gebed

Overweging

Geloofsbelijdenis

Slotlied ~ Hemelhoog 200

U zij de glorie, opgestane Heer
U zij de victorie, nu en immer weer
Uit een blinkend stromen, daalde d'engel af
Heeft de steen genomen, van 't verwonnen graf
U zij de glorie, opgestane Heer
U zij de victorie, nu en immer meer

Zie hem verschijnen, Jezus, onze Heer
Hij brengt al de Zijnen, in Zijn armen weer
Weest dan volk des Heren, blijde en welgezind
En zegt telkens kere, Christus overwint!
U zij de glorie, opgestane Heer
U zij de victorie, nu en immer meer

Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft
Die mij heeft genezen, die mij vrede geeft
In Zijn goddelijk wezen, is Zijn glorie groot
Niets heb ik te vrezen, in leven en in dood
U zij de glorie, opgestane Heer
U zij de victorie, nu en immer meer

Wegzending en Zegen

Uitleidend orgelspel